Jump to Navigation

ABO incompatibel

Auteur: Erfan Nur

1. Toepassingsgebied

Patiënten die een allogene stamceltransplantatie ondergaan en ABO incompatibel zijn met hun donor.

2. Doel

Beschrijven van de maatregelen die getroffen dienen te worden bij stamcelreinfusie in het geval van ABO incompatibiliteit tussen donor en ontvanger.
De bloedgroep is niet gekoppeld aan het HLA systeem. Donor en ontvanger kunnen dus een verschillende bloedgroep hebben: bloedgroepincompatiliteit. Na een succesvolle transplantatie krijgt de ontvanger de bloedgroep van de donor. Bloedgroepincompatibiliteit heeft consequenties voor het transfusiebeleid (zie transfusiebeleid bij stamceltransplantatie) en soms voor het infunderen van de stamcellen.

3. Procedure

Bij major incompatibiliteit kan acute hemolyse optreden door antistoffen van de patient gericht tegen erythrocyten van de donor:
Patient bloedgroep O; donor bloedgroep A, B of AB
Patiënt bloedgroep A of B; donor bloedgroep AB

Bij minor incompatibiliteit kan hemolyse optreden 4-10 dagen na de stamceltransplantatie door stimulatie van B-cellen in het transplantaat die antistoffen produceren.
Patient bloedgroep A, B of AB; donor bloedgroep O.
Patiënt bloedgroep AB; donor bloedgroep A of B.

Bij aanwezigheid van zowel major als minor incompatibiliteit spreekt men van gemengde of bidirectionele ABO incompatibiliteit.
Patiënt bloedgroep A; donor bloedgroep B
Patiënt bloedgroep B; donor bloedgroep A

Alleen bij major en bidirectionele ABO incompatibiliteit moet de reinfusiesnelheid worden aangepast.

Daarnaast bestaat “delayed onset” ABO antagonisme, 2-6 maanden na stamceltransplantatie. Dit wordt veroorzaakt door lang circulerende plasmacellen van de patiënt, die anti-A en /of anti-B antistoffen blijven produceren tegen het A en/of B-antigeen op de erythrocyten van donor. Dit beeld kan leiden tot pure red cell aplasie.

Maatregelen:
Bij major en bidirectionele incompatibiliteit kan een ernstige hemolytische transfusiereactie optreden. De kans is hierop het grootst bij een hoge antistoftiter bij de patiënt en veel erythrocyten in het transplantaat. De volgende voorzorgsmaatregelen worden in acht genomen:

  • Bij de stamceloogst wordt bij de leukaferese de scheiding zodanig gekozen dat het aantal erytrocyten in het transplantaat zo gering mogelijk is. Het dient in ieder geval niet hoger te zijn dan 200 x109 te zijn. Dit komt overeen met 25 ml packed cells ery´s of 50 ml bloed. Het stamcelpreparaat wordt met buffer aangevuld tot 200 ml en verdeeld over twee zakken. Als er bij de toediening van de eerste zak een reactie optreedt waardoor deze niet volledig gegeven kan worden, bestaat de mogelijkheid de tweede zak na herstel de volgende dag te geven. Deze dient dan bewaard te worden in de speciale koelkast op F6ZU. Een eenmaal aangeprikte zak kan niet bewaard worden. Is het totale aantal erytrocyten onverhoopt groter dan 200 x109 dan wordt door het SCT laboratorium met de Jacie Clinical Director overlegd of de toediening over twee dagen verspreid dient te worden. 
  • De snelheid van toediening wordt bepaald door de titer anti-A/anti-B bij de ontvanger waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen:
    o een titer > 1:16 (dwz 1:32, 1:64, 1: 128 etc) en/of aantal erythrocyten in het transplantaat > 200 x109:
    o een titer ≤ 1/16 (dwz: 1:2, 1:4, 1:8, 1:16) en < 200 x109 erythrocyten in het transplantaat::
    Zie hoofdstuk F van het MATCH protocol voor snelheid van toediening
  • Daarnaast is het belangrijk te zorgen voor een goede hydratietoestand. Vanaf 1 uur voor de toediening tot 2 uur erna krijgt de patiënt een infuus van 500 cc NaCl 0.9 % à 2 uur met zonodig toediening van furosemide.
  • Als premedicatie wordt Tavegil gegeven.

Bij minor en bidirectionele ABO incompatibiliteit vindt op het stamcellaboratorium plasmareductie plaats door middel van een extra wasstap. 4-10 dagen na de stamceltransplantatie dient men extra alert te zijn op hemolyse en hemolyseparameters te vervolgen. Een positieve directe Coombs is vaak het eerste teken van hemolyse.

4. Verantwoordelijkheden

De stamceltransplantatiecoördinator gaat na of er sprake is van bloedgroepincompatibiliteit en informeert het stamcellaboratorium van Sanquin hierover door middel van het aanmeldformulier. De hematoloog verantwoordelijk voor de donor vermeldt op de behandelopdracht leukaferese of er sprake is van bloedgroepincompatibilteit.
De feresemedewerker is verantwoordelijk voor een zo erytrocytenarm mogelijk stamcelpreparaat
De verantwoordelijkheid voor het toedienen van het stamcelpreparaat ligt bij de zaalassistent en de supervisor. Bij het begin van de stamceltoediening is de aios aanwezig. Er wordt naar gestreefd de toediening binnen kantooruren te laten plaatsvinden. Om die reden dient de stamceloogst zo vroeg mogelijk plaats te vinden.

5. Literatuur

geen

6. Bijbehorende documenten

7. Bijlagen
geen
 
JHM-ABO-018 versie 6
Geldig 26-3-2019

Onder beheer van afdeling: 
Hematologen