Bloedgroep antigenen
Auteur: Sacha Zeerleder
Immunhematologie “to go”
Bloedgroepen- antigenen
ABO bloedgroep
Het H-antigeen ontstaat door aanhangen van fucose mbv een fucosyltransferase (FUT1) aan precursorsubstantie (type I en II) bestaand uit N-acetyl-D-galactosamine en galactose. Precursorsubstantie type I vormt de basis van plasma antigenen, en type II van de erytrocyt-gebonden antigenen . Het aanhangen van N-acetylgalactosamine aan het H-antigeen (mbv N-acetylgalactosaminetransferase) leidt tot bloedgroep antigeen A. Het B-antigeen wordt gevormd door het aanhangen van D-galactose aan het H-antigeen (mbv galactose transferase). Met toenemend gehalte van A en/of B neemt de expressie van H-antigeen af. De belangrijkste subgroepen van het ABO systeem zijn A1 en A2. Tussen A1 en A2 zijn er kwantitatieve en kwalitatieve verschillen. De A1-transferase zet nagenoeg alle type II H substantie om in A1 antigeen en gaat dus samen met een hoge antigeen dichtheid. De A2 transferase daarentegen is minder efficiënt en zet dus niet alle H-substantie om in A2 antigeen. Dit leidt ook tot kwalitatieve verschillen tussen A1 en A2. ABO wordt tussen 2-4 jaar volledig op alle lichaamscellen (en bij zgn. secretors ook in lichaamsvloeistoffen) tot expressie gebracht.
Uitzondering: Bombay (ABO Oh): geen H-antigeen, dus ook geen A en B.
Antistoffen:
- “Natuurlijk voorkomende antistoffen” (theorie: stimulatie door darmbacteriën).
- Meestal IgM (dus effectieve activatoren klassieke route complement systeem), reactief bij 4°C en 37°C; kunnen intravasculaire hemolyse induceren.
- Zeldzaam IgG (b.v. na allotransplantatie met major bloedgroep verschil).
- Antistof aanwezig tegen het antigeen dat afwezig is, dwz, bloedgroep A heeft anti-B en vice versa.
- Anti-A1 ca bij 10% met bloedgroep A2 en 35% bij bloedgroep A2B; vaak niet reactief bij 37°C.
- Anti-H: meestal autoantistof, niet reactief bij 37°C; bloedproduct bij 37°C toedienen; alloantistof: bij patiënten met Bombay bloedgroep, reageert bij 4°C en 37°C, dus klinisch relevant.
Antigeen | frequentie | antistoffen |
A1 | 33% | Anti-B |
A2 | 9% | Anti-B, evt. anti-A1 |
B | 8.5% | Anti-A/A1 |
A1B | 2.5% | - |
A2B | <1% | Evt. Anti-A1 |
O | 46% | Anti-A/B/AB |
Lewis (Le) systeem
In analogie aan het ABO systeem is de expressie van het Le antigeen gebaseerd op de aanwezigheid van de H substantie. Een competitie tussen de FUT2 (Secretor, Se) en FUT3 (Le) bepaalt of er een Lea of Leb worden gevormd. Is er alleen maar FUT3 aanwezig (dus LE en geen secretor, se) wordt er Lea gevormd. Zijn er FUT2 (Se) en FUT3 (Le) aanwezig ontstaat meer Leb dan Lea. Le-antigenen zijn aanwezig in plasma en kunnen binden aan erytrocyten. De aanwezigheid van Se bepaald dus of de antigenen in lichaamsvloeistoffen/plasma aantoonbaar zijn.
Antistoffen:
- Anti-Lea/Leb “natuurlijk voorkomende antistoffen” (IgM, meestal niet reactief bij 37°C).
- Anti-Lea alleen maar bij individuen waar LE ontbreekt (Le a-b-).
- Anti-Leb alleen maar bij individuen met Le a+b- of Le a-b-.
- geen anti-Le bij Le a-b+
- Geen hemolytische ziekte van de pasgeborene hoewel anti-Le vaker worden gevonden bij zwangere vrouwen
Overzicht ABO en Lewis bloedgroepensysteem
Het Rhesus systeem
Met het cytoskelet geassocieerd transmembraan- antigeen complex, gecodeerd door gekoppelde genen (CcEe- en D-gen). Zowel C/c en E/e zijn co-dominant en kunnen beide tot expressie komen, het D gen codeert voor het D-antigeen. Engelse(Amerikaanse) nomenclatuur haplotype: CDe (R1), cDE (R2), CDE (Rz), cDe (Ro), Cde (r’), cdE (r”), CdE (ry), cde ( r ).|
De meest frequente haplotypes: CcDee- R1/r: 32%; CCDee- R1/R1: 18%; ccee-r/r: 15%; CcDEe -R1/R2: 12%; ccDEe-R2/r:11%; ccDEE-R2/R2: 2%.
- Zwakke D: normaal antigeen- minder expressie.
- D-varianten (partiële) met normale/zwakke expressie van veranderd D- eiwitstructuur (puntmutaties leidend tot aminozuur substituties); vaak Rh VI variant.
- Rhesus antigeen erg immunogeen, na eenmalige expositie >50% kans op immunisatie.
- Zwakke D ontvangers ontwikkelen geen anti-D; daarentegen D-variant immunogeen!!!!
- Foetale expressie!
Antistoffen:
- IgG antistoffen (IgG1/G3); reactief bij 37°C.
- Anti-D: meest voorkomend, anti-E bij fenotype ee, anti-c bij fenotype CC.
- Oorzaak van uitgestelde hemolytische transfusiereacties.
- Hemolytische ziekte van de pasgeborene.
- Autoimmuun hemolytische anemie: vaak gericht tegen “totaal Rhesus”; soms “auto-e” leidend tot flinke hemolyse.
Specials:
Cw-antigeen: CE gen product (<5%; Anti-Cw meestal IgG, zeldzaam IgM (zonder voorafgaande immunisatie); G-antigeen: samen met C en D antigeen; anti-G bij D- en C negatieven
Het Kell Systeem
Er zijn tot heden 28 allelen van het Kell systeem bekend. De belangrijksten zijn K/k, Kpa/Kpb, Jsa/Jsb. Diagnostiek: mbv 2-AET of DDT worden Kell antigenen van de erytrocytenoppervlakte verwijderd. Frequentie: kk 91%, Kk 9%, K<1%; Kpb (b of ab) >99%, Jsb bijna 100%; K-antigeen sterk immunogeen. Foetale expressie!!
Antistoffen:
- IgG antistoffen.
- Oorzaak van hemolytische transfusie reacties
- Hemolytische ziekte van de pasgeborene.
- Anti-K (vaak), maar ook de andere anti-Kell antistoffen klinisch belangrijk.
- Problemen met keuze geschikt bloedproduct door antistoffen tegen hoog frequente antigenen, bv anti-K, anti-Jkb of anti-Jsb.
Duffy systeem
Meest belangrijke Duffy antigenen zijn Fya , Fyb en Fy3. Bij alle Fya/Fyb komt Fy3 tot expressie (geen Fyaa/b-geen Fy3). Het ontbreken van de Duffy expressie is vaak beperkt tot de erytrocyten, dus negroïden hebben wel Fyb expressie op vaatepitheel (dus geen anti-Fyb)- daarom wordt bij de productkeuze bij sikkelcel patiënten alleen maar rekening houden met Fya. Anti-Fy antistoffen kunnen niet worden aangetoond op enzymbehandelde erytrocyten (bv. bromelïne, papaïne en trypsine etc). Foetale expressie!!
Antigeen | Frequentie kaukasïers |
Frequentie negroïden |
Fy a+b- |
17% | 9% |
Fy a+b+ |
49% | 1% |
Fy a-b+ |
34% | 22% |
Fy a-b- (dus GEEN Fy3) | ~0% | 68% |
Antistoffen:
- IgG antistoffen.
- Oorzaak van hemolytische transfusie reacties.
- Hemolytische ziekte van de pasgeborene.
- CAVE: anti-Fy3 antistoffen zijn reactief met vrijwel alle kaukasische donors.
Kidd-Systeem
Meest belangrijke antigenen zijn Jka en Jkb. Jk3 komt tot expressie bij individuen die Jka/Jkb tot expressie brengen. Rond de helft van de kaukasïers zijn Jk a+b+ en ~25% of Jk a+b- of Jk a-b+. Bij negroïden zijn maar 8% Jk a-b+. Foetale expressie!!
Antistoffen:
- IgG antistoffen, zeldzaam ook IgM.
- Zijn efficiënte activatoren complement systeem- daarom oorzaak van hemolytische transfusie reacties, vaak uitgesteld (antistof in lage titer gemist in screening, boost na immunisatie). Hemolytische ziekte van de pasgeborene meestal minder ernstig.
MNSs-Systeem
Antigenen op het glycoforine A (MN) en B (Ss). Dragers van S/s zijn ook drager van het U-antigeen. Heel zeldzaam ontbreekt het U-antigeen (negroïden, <1%). MNSs worden foetaal tot expressie gebracht. Antigenen worden verwijderd door enzyme-behandeling (bromelïne, papaïne en trypsine)
Antistoffen:
Anti-M/N
- Meestal natuurlijk voorkomende antistoffen (IgM).
- Anti-M kan ook voorkomen als IgG.
- Zeldzaam oorzaak hemolytische transfusiereactie
- Hemolytische ziekte van de pasgeborene heel erg zeldzaam (anti-M IgG).
Anti-S/s
- Anti-S meestal IgG, kan oorzaak zijn van hemolytische transfusiereactie.
- Anti-s zeldzaam.
- Anti-U kan ernstige hemolytische transfusiereactie veroorzaken (zeldzaam, bij negroiden).
Het I/i systeem
Bij geboorte komt voornamelijk “i” tot expressie, dat later verdwijnt en door “I” word vervangen. De expressie van “i” is bij volwassenen zeldzaam.
Antistoffen:
- Anti-I zijn meestal koude autoantistoffen type IgM.
- Kan problemen opleveren bij zout kruisproef.
- Kan hemolyse induceren (bij reactiviteit >30°C).
- Vaak combinaties met anti-HI, anti A1I etc.
P systeem
P1 komt bij 75% tot expressie, de rest P2. Pas een paar jaar na geboorte volledig ontwikkeld.
Antistoffen:
- Anti-P1 zijn meest koude autoantistoffen type IgM, bijna nooit bij 37°C werkzaam.
- Kan problemen opleveren bij zout kruisproef.
- Er zijn geen anti-P2 antistoffen.
Referenties:
- CBO richtlijn bloedtransfusie 2011
- Erytrocytenserologie (3e versie), M.A.M. Overbeeke et al. Sanquin, 2008
- Blood Transfusion in Clinical Practice, Mollison, 11e edition, Blackwell, 2005
Geldig 28 december 2011
Versie 1