Jump to Navigation

Stamcelmobilisatie donor

Auteur(s): Mette Hazenberg, Caroline Rutten, SCT coordinatoren


1. Toepassingsgebied

Deze SOP beschrijft de procedure die gevolgd wordt door de afdeling klinische hematologie om op een verantwoorde wijze een donor voor stamcelferese te mobiliseren.


2. Doel

Het proces om stamcellen in het perifere bloed te krijgen wordt stamcelmobilisatie genoemd. Dit gebeurt met G-CSF. De stamcellen worden uit het perifere bloed verkregen door middel van leukaferese. Dit wordt het oogsten van stamcellen genoemd.


3. Procedure
 

Voorbereiding

De selectie en beoordeling van geschiktheid van de donor is beschreven in de hoofdstukken “HLA-typering” en “Selectie donor” van het MATCH protocol. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een checklist in epic “ferese stamceltransplantatie:donor”. De arts van de donor verklaart en parafeert hierin dat de donor geschikt is om de procedure te ondergaan.
Met name moet worden nagegaan of de tweede onafhankelijke HLA-typering en bloedgroepbepaling zijn verricht en of donor en patiënt inderdaad HLA-identiek zijn. Ook moet worden nagegaan of er geen actieve virusinfecties bestaan, of er sprake is van bloedgroepincompatibiliteit en of de donor fit genoeg is om de donatieprocedure te ondergaan.

Met betrekking tot de voorlichting over de stamcelmobilisatie en oogst komen aan de orde:

  • Financiële en verzekeringsaspecten
  • Bijwerkingen van G-CSF
  • De gang van zaken bij de ferese
  • Het inbrengen en verwijderen van infuus of lieskatheter
  • De mogelijkheid dat meerdere fereses nodig zullen zijn
  • Het al dan niet naar huis gaan met de lieskatheter
  • Eventueel de mogelijkheid om later nogmaals donor lymfocyten te doneren.
  • De (kleine) kans op het noodzakelijk zijn van beenmergoogst
  • Mogelijke complicaties
  • Informed consent

Onderdeel van de voorbereiding op donatie is een rondleiding van de donor op de fereseafdeling. Afhankelijk van mogelijkheden en wensen wordt beslist of de donor de G-CSF zelf zal toedienen of dat dit gebeurt door iemand uit de omgeving van de donor. De transplantatiecoördinator geeft instructie over de toediening van de G-CSF en overtuigt zich ervan dat degene die de G-CSF gaat toedienen hiertoe voldoende instaat is. Is dit voor de donor of iemand uit diens omgeving niet mogelijk dan wordt door de transplantatiecoördinator een locale hulpverlener (wijkverpleegkundige, huisarts) gezocht om de injecties te geven.

De dosering G-CSF bedraagt 10 microgram per kg lichaamsgewicht van de donor verdeeld over twee injecties in de vorm van Neupogen singleject®. Dit zijn voorgevulde spuiten verkrijgbaar in de sterktes van 300 en 480 microgram. Dosering van G-CSF is afhankelijk van het gewicht:

  • gewicht < 60 kg: 2dd 300 microgram
  • gewicht 60 - 80 kg: 1dd 300 en 1dd 480 microgram
  • gewicht > 80 kg: 2dd 480 microgram.

De donoren krijgen van de sct coördinator de neupogen injecties en een spuitschema mee naar huis. In epic wordt een recept aangemaakt door de SCT-coordinator waarbij in de toelichting wordt vermeld: ten behoeve van stamcelmobilisatie voor allogene sct.

Zie ook; "mobilisatie en transplantatie" van protocol allogene stamceltransplantatie MATCH

 

Uitvoering

De eerste G-CSF toediening vindt plaats op dag -5 ín het /begin van de avond en vervolgens om de 12 uur, totdat voldoende stamcellen zijn geoogst. De eerste leukaferese vindt plaats op dag 0. De donor meldt zich om 's morgens vroeg (8.00) op de ferese afdeling. De ferese kan pas starten nadat geverifieerd is dat de getekende checklist volledig ingevuld is in EPIC en dat het aanmeldingsformulier op de ferese afdeling (DIANET) is, getekend door de arts.
Bij donoren wordt wel het CD34 aantal bepaald maar wordt de uitslag niet afgewacht en wordt onmiddellijk met leukaferese gestart. De ervaring heeft geleerd dat bij een groot deel van de donoren dan al voldoende stamcellen kunnen worden verkregen. (Ek et al, Bone Marrow Transplantation 2003;31:S293)

 

Benodigd aantal CD34 positieve cellen

Na oogsting worden de stamcellen vervoerd naar het stamcellaboratorium. De streefwaarde voor het aantal CD34 positieve cellen is tussen 4 en 10 x10E6/kg. Bij toediening van een hoger aantal neemt de kans op het optreden van graft versus host ziekte toe. Worden meer dan 10 x10E6/kg CD34 positieve cellen geoogst dan kunnen deze cellen worden gebruikt voor wetenschappelijk onderzoek op voorwaarde dat de donor hiervoor tevoren zijn schriftelijke toestemming heeft gegeven (zie informed consent donor). Allogene stamcellen worden alleen in uitzonderlijke gevallen ingevroren.
Aan het eind van de dag wordt het aantal geoogste CD34 cellen doorgebeld naar de SCT coördinator in het AMC. Zijn er in één keer voldoende stamcellen geoogst dan kan de donor direct stoppen met G-CSF toediening en kan het infuus of de lieskatheter worden verwijderd. Is het aantal te laag dan wordt de volgende dag opnieuw een leukaferese uitgevoerd en zo nodig de dag daarop nogmaals. De donor dient dan door te gaan met G-CSF toedieningen tot en met de ochtend van de laatste leukaferese.

Direct na ontvangst van de uitkomst uit het stamcellab licht de SCT coördinator telefonisch de donor en de ferese afdeling hierover en over het verdere beleid in. Indien het leukocytenaantal bij de donor voor ferese hoger is dan 70 x 10E9/l wordt de G-CSF toediening onderbroken tot het leucocytengetall onder deze waarde is gezakt. Wordt het minimum aantal geoogste CD34 cellen na 3 fereses niet gehaald, dan wordt een minimum van 2 x 10E6/kg geaccepteerd. Indien dit minimum aantal CD34 cellen niet bereikt wordt dan wordt per geval besloten of plerixafor kan worden gegeven danwel door te gaan met beenmergoogsting. 

Microbiele contaminatie 

Het stamcellaboratorium zorgt ervoor dat een kweek van het fereseproduct wordt ingezet. Bij een positieve kweekuitslag informeert het stamcellaboratorium de clinical director (SOP Sanquin @4849)
Omdat het fereseproduct van een donor in het algemeen direct aan de patient wordt toegediend, wordt de kweekuitslag pas na de infusie bekend.

Bij een positieve kweekuitslag wordt dit in de status van de patient genoteerd en worden behandelend arts en dienstdoende arts op de hoogte gesteld zodat er in geval van koorts bij de ontvanger/patient adequaat gereageerd kan worden.

De beslissing om patient te behandelen met antibiotica is afhankelijke van het gekweekte micro-organisme en de situatie van de patient (koorts).

Patienten krijgen standaard antibiotische profylaxe. Indien een patient na stamceltransplantatie koorts ontwikkelt dan wordt zij/hij behandeld volgens het neutropene sepsis schema. Daarnaast worden bloedkweken afgenomen. Uitkomsten van deze bloedkweken worden vergeleken met het kweekresultaat van het celproduct om te verifieren of het dezelfde bacterie betreft. Positieve kweekresultaten worden besproken tijdens het JACIE ferese overleg. Om zo een eventueel trend tijdig te kunnen ontdekken.

 

Nazorg voor de donor

De donor wordt uitgenodigd bij de stamcelinfusie aanwezig te zijn. De donor wordt een aantal dagen na ferese nog  terug gezien voor bloedcontrole en daarna ongeveer zes weken na donatie op de polikliniek door de transplantatie coordinator. Tevens wordt er dan laboratorium onderzoek verricht.
Na dit consult stuurt de stamcelcoordinator een brief aan de huisarts van de donor met daarin de resultaten van de verschillende onderzoeken en het beloop van de oogstprocedure. Indien er onverwachte bevindingen zijn dan stuurt de keurings arts een brief op verzoek van de sct coördinator.
Relevante gegevens betreffende de donor worden vastgelegd in een database zodat bij onverhoopte late nadelige effecten de donoren kunnen worden teruggevonden.


4. Verantwoordelijkheden
 

  • De arts van de afdeling hematologie beoordeelt de donor via de items op de checklist en noteert deze in epic. Hij/zij verklaart door het invullen en tekenen van de checklist “ferese stamceltransplantatie: donor” dat er geen contra-indicaties of bezwaren tegen het uitvoeren van de leukaferese en stamceldonatie bestaan.  Ook wordt de donorkeuring besproken in het SCT overleg, waar een MDO-notitie in epic wordt aangemaakt waarin genoteerd wordt of de betreffende donor is goedgekeurd voor donatie. 
  • De arts van de donor vult het formulier "Definitieve aanmelding aferese medisch" in. In geval van bloedgroepincompatibiliteit tussen donor en patiënt vermeldt zij/hij de instructie om bij de leukaferese te streven naar een zo laag mogelijk aantal erytrocyten (zie: JHM ABO-018 allogene stamcel toediening bij ABO incompatibiliteit)
  • De SCT coordinator is verantwoordelijk voor de poliklinische nazorg
  • De medical director is verantwoordelijk voor de handelswijze n.a.v. een microbiele contaminatie
  • De stamcelcoordinator en arts die de donor keuring heeft verricht zijn verantwoordelijk voor de correspondentie met de huisarts
  • Verantwoordelijkheden voor de CD34 monitoring staan beschreven in de procedure JTC CDM-002; CD34 monitoring
  • Verantwoordelijkheden tijdens de ferese staan beschreven in de procedures “Aansluiten en fereren van patient/donor”


5. LITERATUUR

N.V.T. 


6. BENODIGHEDEN

In EPIC

  • Checklist ferese donor


7. Bijbehorende documenten


8. Bijlagen
 

Geldig vanaf 16 juni 2020
JHM SND-026 versie 6

Onder beheer van afdeling: 
Hematologen